Columns

Elke maand schrijf ik op mijn website een column. Vaak zijn dit verhalen over wat ik in mijn werk en in mijn privéleven meemaak. Of over zaken waar ik me druk over maak. Van de dood van mijn overbuurvrouw tot Anne Frank. Of over een verliefd stelletje, dat ‘s nachts mijn raam voorbij loopt. Giechelend en giebelend. Op weg naar de lakens, het bloot en alles wat daarna komt.

Je kunt ze zomaar tegenkomen.

Mannen en vrouwen in de lucht. Mannen en vrouwen op de grond. Mannen en vrouwen in de sloot. Takken snoeien, bollen planten, gras kortwieken, kroos uit de sloot halen. Nederland moet er wel een beetje schoon en netjes bij liggen, anders krijgen we problemen. Natte voeten en zo.

Voor mijn ogen speelt het spelletje ‘Mannen en vrouwen in de lucht’.

Bomen kortwieken. Dat speelt altijd tussen het einde van de zomer tot het begin van de lente. Voordat het blad verschijnt.  Zo niet, dan liggen de bomen straks op straat bij een beetje lente- of zomerstormpje. Omgewaaid, topzwaar geworden, teveel blaadjes. Gebeurt niet vaak, maar toch. En dus daarom.

De afdeling groenvoorziening, – vroeger ook wel de plantsoenendienst genoemd – heeft het deze tijden druk, want de bollen moeten niet veel later ook de grond in. Fleurt het leven op in het dagelijkse bestaan, al wordt hier wel een stevig centje op bezuinigd. Eerlijk is eerlijk in deze tijd: Behalve dat het er leuk uitziet, krijg je er maar bar weinig voor terug. Een mooi gezicht, maar geen klinkende munt.

Nog een beetje later (begin april) krijgen onze watergangen een flinke poetsbeurt. Al het groen eruit, wat ook ‘maaien’ wordt genoemd in het jargon van het waterschap. Moet beslist gebeuren, anders krijgen we al ons teveel aan water niet op tijd het land uit. Staan we tot over onze enkels in de nattigheid.

In de zomer gebeurt er maar bar weinig. Beetje harken, beetje schoffelen en het gras een beetje onder de duim houden. Dat is zo’n beetje het verhaal. Oh ja, we slurpen in die periode ook onze riolen leeg. Met zo’n tankwagen die van A tot Z stinkt.

En dan en dan en dan, na welgeteld drie jaargetijden krijgen de mannen en vrouwen het pas echt druk. Wanneer het blad valt in de periode die wij met elkaar herfst hebben genoemd. Zo rond september, oktober. Vele tonnen groen die zomaar op een dag uit de bomen vallen. Eiken, beuken, lindebomen en populieren. Ze doen allemaal aan het spelletje mee, behalve de spar en de den. Het daalt naar beneden als dwarrelende epiloog van de zomer, waarin we bakten in de zon, biertjes dronken, ijsjes aten en ver weg gingen.

In de herfst wordt de zomer in zijn hemd gezet.

Dan rijden de stofzuiger-karretjes van de gemeente in een heuse parade de straten in, op de voet gevolgd door een legertje van bladblazers. Natuurlijk met gehoorbescherming op. Wat een herrie en wat een kabaal. Ik ben dan net wakker aan het worden.

Belangrijkste opdracht:

Voorkom dat onze riolen verstopt raken. Elk blaadje is er één te veel. Moet opgeruimd of opgezogen worden. Anders stroomt de troep naar boven en ligt de derrie straks stinkend op de straat. Moeten we kaplaarzen aantrekken en de neus dicht knijpen. Vurig hopen dat het water niet over onze drempel stroomt. En heel hard wensen dat we de brandweer niet hoeven te bellen om de kelder leeg te pompen.  Waar onze verzamelde rotzooi staat, dat nog net niet weg is of allang weg had moeten zijn.

Tja.

Nederland is gewoon een kikkerland, waarin we elk seizoen steeds opnieuw dezelfde  woorden moeten kwaken:

Luctor et emergo.

Ik ben gek op hypes.
Ik smul ervan. Ik wentel mezelf er in. Ik ren het liefst nu nog even naar de winkel voor biertjes, pinda’s en wat kaasjes, zodat ik straks geen seconde hoef te missen. Wanneer de hype zich openbaart.

De afgelopen tijd had ik niks te klagen. Drie stuks maar liefst. De dood van David Bowie. Het overlijden van Prince. En niet te vergeten, het heengaan van nummer 14, ook wel Johan Cruyff genoemd.

Uren heb ik achter de buis doorgebracht. Kranten doorgespit. Bijlages gelezen. Facebookberichten gelezen, geliked, beantwoord en gedeeld.

Laten we eerlijk zijn: Een hype is gewoon lekker. Geilen mensen op. Daar houden ze van. Kijken ze naar uit. Ik ook. Ik krijg nog tranen in mijn ogen als ik terugdenk aan de  begrafenis van Lady Di (ook een hype). Aan de dood van Pimmetje (nog één). Of aan de wereldberoemd geworden traan van Maxima. Een hype verbindt en verbroedert, kietelt het gevoel en brengt discussies op gang in bussen en in treinen. Met dank aan Tamagotchi’s, Flippo’s, loslopende poema’s op de Veluwe, of een verdwaalde wolf ergens in Noord Nederland. Een hype is als een Tsunami op Tweede Kerstdag. Het overkomt je. Je wordt er in meegesleurd.

Want er zijn ook minder leuke hypes.

Zoals in Brussel. 35 doden. Treurig en verschrikkelijk. Al vallen er in Afghanistan en Afrika nog veel meer doden. Dagelijks. Dat is alleen geen wereldnieuws.

De mooiste hypes zijn de hypes met uitgestorven straten. Vind ik. Als we met elkaar gaan voetballen met hup, Holland hup in de hoofdrol. Dan zijn we met elkaar één grootste gemene deler. Eén grote familie.

Helaas gaat dat deze zomer niet gebeuren.

Gister diende zich nog een hypje aan: Max Verstappen, de zoon van Jos. 1e plaats in de formule 1. Grand Prix van Spanje. De jongste winnaar ooit. Een paar maanden terug sprak hij nog met Johan op hetzelfde circuit. Vlak voor zijn dood. Smullen, smullen, smullen dus…

Tussen de vele mooie voorstellingen in de Deventer Schouwburg schuilt soms een pareltje waar je als programmeur heel blij van wordt. De Spaanse dansvoorstelling over Anne Frank is zo’n pareltje, dat u op 4 mei op de dag van de Nationale Dodenherdenking kunt zien om 14.30 uur.

 De Spaanse flamencodanseres Maria Juncal komt op vanuit de zaal en gaat zo ook weer weg. Zo’n opening en slot heb ik vaker gezien. Doet me meestal niet veel. Maar nu raakt het me. Wordt het ineens prachtig en symbolisch. Anne Frank komt aan in het Achterhuis (het begin). En Anne vertrekt naar Bergen Belsen (het eind). Met een koffertje. Daar tussenin zien we haar leven, verpakt in dans, mimiek en expressie. 80 minuten lang danst en speelt Maria de voorstelling die ze altijd al wilde maken.

Op het toneel een zesmansorkest dat spaarzaam is verlicht, dat een mix brengt van nieuw gecomponeerde flamenco,  gecombineerd met Joodse muziek. Eigentijds gearrangeerd en met vuur gebracht. Twee gitaren, een klarinet, een viool, een soortement van wasbord en natuurlijk een zanger, die hartstochtelijk de flamenco zingt, waar je of wel of niet van houdt.

Tegenover het orkest staat aan de overkant een bakelieten radiootje uit de tweede wereldoorlog op een tafeltje.  Daar dringt de buitenwereld het achterhuis binnen. Fragmenten van een brallerige Adolf, maar ook ‘Lili Marleen’ door Marlène Dietrich klinken, waar Anne fan van is. Haar foto’s heeft ze opgehangen in het Achterhuis. Eigenaardig genoeg was Marlene zowel in Duitsland als aan de geallieerde kant uitermate populair.

Het Achterhuis wordt verbeeld door een bescheiden kamerscherm bestaande uit 4 delen met 2 extra delen die als raam naar buiten fungeren. Aan het kamerscherm hangen de jassen van haar ouders, waar Maria Juncal soms mee knuffelt en soms even in schuil gaat ter bescherming tegen het naderend kwaad. Huiveringwekkend mooi en subtiel gedaan. Nergens overdrijving of effectbejag. Geen pathos. Geen gedoe. Haar voetenwerk in het dansen van de flamenco is in mijn ogen weergaloos en gaat prachtig samen met ‘de slag’ van het orkest. De belichting geeft in cirkels, vierkanten en lichtstraatjes simpelweg accenten aan die misschien daarom juist zo mooi worden.

Nergens wordt de voorstelling pathetisch of te zwaar, hoewel het wel serieuze kost is en serieuze kost blijft. In de basis laat deze Anne Frank gewoon zien hoe jong en vitaal en creatief en mooi de jeugd kan zijn. En wat er kan gebeuren als de samenleving dreigt te  ontsporen. Een thema, dat geldt in elke tijd. In die zin is de voorstelling uiterst actueel te noemen.

Maria Juncal is in werkelijkheid  – schat ik – 2 x zo oud als Anne. Maar het is een kniesoor die daar op let. Ze danst en speelt er gemakkelijk overeen en overtuigt volgens mij iedereen. In de zaal kon je een speld horen vallen. Het applaus na afloop klonk luider en langer dan ik meestal mee mag maken. In Spanje kreeg de productie geweldige kritieken. De eerste recensie na de première leverde in ieder geval al direct 5 sterren op in de Volkskrant. Tijdens het slotapplaus legt Maria heel bescheiden een heel klein wit bloemetje op een heel bescheiden dagboekje. Heel subtiel. Heel mooi.

Een ode aan…

Er lopen twee mensen in mijn buurt rond die zogezegd niet sporen. De een roept de hele dag door uren achtereen ‘Oehoe’, de ene keer dichtbij, soms ver weg. Je hoort hem altijd overal. Vanavond ook weer. De ander vloekt elke ochtend mijn krant door de brievenbus om half zes ’s ochtends.  Luid tierend aan de randen van mijn droom. “Ik doe het niet meer” of woorden van gelijke strekking. Daarom ligt mijn krant ligt vaak in frommels op mijn mat.

Ik schrik daar van.

Kan mij dat overkomen? Oehoe roepen? Schreeuwen tegen een brievenbus? Zou misschien zomaar kunnen als het leven niet  bracht wat het leven je ooit had moeten brengen. Toen de hele wereld nog in al haar verleiding voor je open lag.  Ik zou bijna schrijven als een vrouw. Niet gelukt. Wat een teleurstelling. Eigenlijk zou je dat moeten vragen. Aan zo’n Oehoeman. Of aan zijn collega-lotgenoot die met kranten strijdt tegen brievenbussen. Daar heb je wel een beetje moed voor nodig.

Ik vraag me af of ik dat durf.

Ik dacht altijd dat vossen ergens in het bos woonden. Niet dus. Ze wonen ook in de stad. Ik heb er zelf één gezien. Hartje Londen. Deze vos verkeerde overigens wel in wat kommervolle omstandigheden. Ergens van de wal in de sloot geraakt. Ergens in het Regent Canal gevallen, het kanaal waar mijn dochter sinds kort een zogenoemde Narrow Boat heeft van 15 meter lang en iets meer dan 2 meter breed. Een soort Westlandse veilingschuit van staal met kajuit er op. Compleet met motor om eens per twee weken te kunnen verkassen, wanneer je geen liggeld wilt of kunt betalen. Als je het bootje ziet, wordt je er op slag verliefd op.

Weet ik zeker.

Voor de vos was het wel jammer dat Regent Canal teveel steile oevers heeft waar je niet 1,2,3 uitkomt.

Ik schets even de situatie. Ik zit op het bootje van mijn dochter, die Roos heet. Het is al bijna donker, maar nog niet helemaal. Mijn ogen zijn van nature niet al te best, wat het onderscheidingsvermogen soms wat lastig maakt. – 4 + – 8. Er is ineens veel rumoer en gedoe. Er dreigt een beest in het kanaal te verzuipen, dat daar rondzwemt of beter gezegd daar rond spartelt. De buurman van Roos, die een soortgelijk bootje heeft, rent via een nabijgelegen bruggetje naar de overkant. In zijn handen een loopplank voor een heuse reddingsactie. Ik denk gelijk: zijn hondje ligt in het water. Dat hondje had ik ’s middags al gezien. Een niet al te groot beestje. Bruin. Ideaal voor aan boord. Dus vandaar de actie. Dacht ik. Met mijn beperkte gezichtsvermogen.

De pogingen van de buurman aan de overkant sorteren maar weinig effect en stranden jammerlijk aan de overzijde. Met of zonder hulp van de loopplank. In het schemerduister zwemt het beest mijn kant op. Uit, uit en uitgeput. Gelukkig zwemt de arme drenkeling per puur toeval precies tussen een wal en een schip in aan mijner zijde. De ideale omstandigheid om hem of haar veilig in het nekvel te kunnen grijpen. Want ik ben wel wat angstig geworden voor honden. In 59 jaar 3 maal gebeten.

Deze keer gaat mij dat niet gebeuren. Weet ik zeker. Daar heeft Onze Lieve Heer nekvellen voor gemaakt.

Op het moment dat ik het beestje uit het water vis, hoor en versta ik ineens in alle commotie plotseling het woordje ‘vos’ dat door mijn vrouw luid  wordt uitgeroepen. “Kut” flitst er door mij heen. Het is geen hond, het is een vos, hoe kunnen hier in Londen vossen zijn? Dit direct gevolgd door de woordjes kijk uit, kan bijten, hondsdolheid en waar ben ik eigenlijk mee bezig.

Er gaan ineens overal alarmbellen luid bellen en toeters hard toeteren.

Ik werp de vos voor alle zekerheid maar wat verre van mij af op de kant, die vervolgens als de spreekwoordelijke haas ietwat hinkend verdwijnt in het struikgewas, waarmee Regent Canal rijkelijk wordt omzoomd. Wist ik veel dat hier vossen zouden kunnen leven? Kan bij nader inzicht best. Het is hier een paradijs voor veelvraten. Veel rijk gevulde vuilnisbakken en zo.

Dat weet ik nu.

Ik word als held ontvangen door alle omstanders. De buurman is weer teruggekeerd met zijn loopplank. De buurvrouw is ook blij. Hun hondje ligt al uren prinsheerlijk te slapen in zijn of haar mandje. Niks mee aan de hand. Waar maak je je druk om? Is nog nooit en te nimmer in het water terecht gekomen. Is dat ook niet van plan. Nu niet, nooit niet.

Stel je voor hoe het verhaaltje dan zou gaan.

Mijn dochter glundert van links naar rechts en van oor tot oor. Mijn vader is een held. Mijn papa heeft op een late warme zomeravond een vos gered van de verdrinkingsdood. Opgevist uit het Regent Canal. Met blote handen. Just in the middle of London.

Kip, ik heb je.

Als je ouder wordt ga je helaas steeds meer necrologieën schrijven in welke vorm dan ook. Dat hoort kennelijk bij het leven. Een paar jaar na mijn vorige held Martin (u weet wie ik bedoel)  is nu ook Maarten naar onbekende bestemming vertrokken. Wat een treurnis. Wat een gemis. Zijn liedjes zullen nog wel een tijd doorklinken. Weet ik. Ik herhaal hierna nog maar een paar zinnen uit mijn vorige column die ik schreef. Een verhaaltje dat sinds het bericht dat hij ziek was op mijn site is blijven staan. Waarom? Ik weet niet waarom. Meestal ‘ververs’ ik mijn columns elke maand. ‘Maarten’ is 4 maanden blijven staan. Noem het voor mijn part een eerbetoon aan een groot kunstenaar.

Letterlijk een grote bek. Een lijf dat niet super soepel beweegt, behalve als hij achter de piano zit. Dan vloeit alles. Een stem die rookt en rookt en rookt en misschien daarom juist zo prachtig is. Vijf mannen daaromheen met gitaren, een bas, een orgeltje en een dijk van een drummer, die lijkt op een boekhouder op weg naar zijn werk. Keurig in colbert, maar wat een slag. Ik kom voor mijn werk veel in het theater, maar de heuse jubeltonen voel ik niet zo vaak meer.

Toen wel.

Een prachtig nummer over baarden, sluiers en stippen op het voorhoofd. Bracht hij simpelweg, bijna achteloos  over het voetlicht. Recht voor zijn raap. Zonder poespas. Zonde gedoe. Daar kan onze Geert met al zijn bla, bla en geblaat ook vandaag de dag nog een heel groot lesje van leren.

Om zich vervolgens de ogen uit de kop te schamen.

Tot zaterdag 19 december in Hoofddorp kunt u nog naar ‘Noem het maar vrienden’.  Schreef ik een paar jaar terug. Als je wilt genieten en wijzer wilt worden.“Dit programma snijdt dwars door je ziel. Is charmerend, ontroerend en nadenkend”.  Aldus de Telegraaf waar ik geen groot fan van ben.

Trakteer jezelf op een kaartje. Zeg desnoods een verjaardag af. Neem iemand mee.

Geniet van Maarten van Roozendaal.

Schreef ik toen.

Ik las het laatst al in de krant. Wij Nederlanders zijn geen helden in de omgang met  zebrapaden als je ons vergelijkt met de buren om ons heen. In Duitsland, België en Engeland is een zebrapad een veilig stukje weg. In Nederland is het een loterij. Wordt er gestopt of niet gestopt. Dat is veelal de vraag. Kom ik heel aan de overkant of niet.

Dat is helaas niet altijd het geval, weten we nu uit ervaring.

We schrijven zondag half tien ‘s morgens. Chris laat onze beide hondjes uit. Borstel en Hatsjoe. Ik lig nog te snurken. Op straat is het zoals een goede zondagochtend betaamt weldadig stilletjes. De zon schijnt ook al uitbundig. Alles lijkt pais en vree. Hondjes lopen allebei veilig aan de lijn.

Op de Zwolseweg rijdt een auto van groot formaat. Zelfde zondagmorgen, half tien ‘s ochtends. De meneer en de mevrouw in de auto zijn samen op weg naar het ziekenhuis om iemand op bezoek te brengen. Ze wonen een paar straten verderop. Ze zijn net vertrokken. Mevrouw stuurt. In de verte nadert een zebrapad. Vanuit de auto zien beide echtelieden een vrouw met veel krulletjeshaar oversteken. Mijn lieftallige echtgenote. Welgeteld 50 meter van ons huis. De voet van de vrouw trapt op het rempedaal. Beetje op de automatische piloot. Maar toch.

De auto remt af.

Hatsjoe komt veilig aan de overkant, want die loopt altijd voorop, macho als hij is. Ook Chris bereikt zonder problemen de stoep. Alleen Borstel is nog niet helemaal bij de finish. Die sloft gewoontegetrouw een beetje achter de feiten aan. Twee meter achter Chris. Keurig aan het  lijntje. De auto geeft gas. De man en mevrouw in de auto voelen 2 x een klein hobbeltje. I x een voorwiel, 1 x een achterwiel.

Borstel.

Onze hond Borstel is het haasje geworden op een zebrapad. Niet tegeloven, te bizar voor woorden, maar toch waar. Zondagmorgen. Half tien. Het is gelijk over en uit. Met 1300 kilo auto maak je ook als hondje geen enkele kans.  Einde verhaal. Zebra of geen zebra. Aan de lijn of niet.

Mevrouw in de auto was kennelijk nog niet helemaal wakker. En de meneer keek misschien wel even in gedachten verzonken een andere kant op. Zondagochtend vroeg. Op weg naar het ziekenhuis. Jammer, maar helaas, net even dat ene hondje over het hoofd gezien. Niet goed genoeg gefocust zoals dat zo mooi heet.

Chris is in tranen.

Dag Borstel.

U kent misschien de populaire kinderserie ‘Buurman en Buurman’ van de VPRO. Over deze twee superonhandige klussende buren gaan we het hier niet hebben. Ook niet over hun juichkreet “A je to” als ze aan het eind van de uitzending met veel vallen en opstaan weer hun klusje hebben geklaard. We hebben het hier over de buurman en de buurman in het buurtje waar ik woon.

Mijn naaste buur heet … Ik schrijf … vanwege de privacy. Mijn naaste buur noem ik geen buurman. Hij mij ook niet. Wij Hollanders gebruiken de voornaam als wij met elkaar spreken over de schutting. Dat hebben we kennelijk ooit zo afgesproken. Mijn Turkse kruidenier, mijn Turkse slager en mijn Turkse kapper zien het begrip ‘buur’ echter heel anders en misschien wel iets ruimhartiger. Door hen word ik steevast aangesproken met “dag buurman”, “hoe gaat het buurman” of “tot ziens buurman”. Hoewel ik helemaal niet één van de buren ben. Alleen maar een meneer uit de buurt.

Kijk, dat vind ik nu leuk. Dat klinkt gewoon prettig. Dat zie ik Jan met de pet of Henk en Ingrid nog niet doen. Die hebben geen flauw idee hoe je het woord buurman zegt in het Turks, laat staan hoe je dat woord een beetje fatsoenlijk moet uitspreken. Daar doen we geen enkele moeite voor. Ik eerlijk gezegd ook niet. Mijn buurtgenoten uit Turkije wel. Volgens mij noemen ze kaaskoppen, die uit de klei zijn getrokken allemaal “buurman”. Of “buurvrouw” natuurlijk.

Op dit punt van de integratie staan ze in ieder geval een puntje voor.

Er heeft jarenlang een varken op ons dak gestaan. Pontificaal in beeld gebracht op het platje boven het atelier van Chris. Een beest van keramiek, oorspronkelijk bedoeld als spaarpot – met gleuf dus – van ongeveer een meter lang. Chris vond hem ooit bij het grof vuil. Jaren lag het beest bij ons in de tuin, om uiteindelijk wegens toenemende slijtageplekken door ons verbannen te worden naar hogere sferen. Daar sleet hij zijn oude dag. Lekker lui liggend, vanuit de hoogte uitkijkend over de mensen die langskwamen op weg naar de stad. Ook zag hij steevast als eerste onze kinderen de straat inkomen als ze in het weekend thuiskwamen. Dan leek het net alsof hij zacht knorde.

De zomers kwamen en de zomers gingen. In het voorjaar waste ik ons varkentje, omdat hij door weer en wind groen werd. Even flink schrobben met zeep en hij kon weer een tijdje zonder algen door het leven. Tot afgelopen winter. Begin januari is ons varken helaas en tot ons verdriet overleden. Zomaar ineens. Een dik pak sneeuw koste hem letterlijk de kop. Kapotgevroren. Je keek zo zijn buik binnen, waarin nog een paar ouderwetse dubbeltjes lagen.

Het mooiste van het verhaal komt nu.

Deze week kregen we een kaart van mensen, die bij ons in de buurt wonen. Een kaart die is uitgegeven door de Dierenbescherming om het scharrelen van varkens in Nederland te bevorderen. Je ziet twee vrolijke varkentjes huppelen in het licht van de volle maan met als slogan daaronder afgedrukt: ‘Scharrelen is nooit verkeerd’. Op de achterzijde stond geschreven: “Beste buren, wij missen het varken op het dak. Waar is het gebleven? Het was ons baken naar huis en het is een gemis voor de hele buurt.

Groet, Gerard en Eva.“

We hebben het rijk weer alleen. Zeggen sommige mensen. Leuk is anders.

Na de eerste heeft ook de tweede en de laatste de deur achter zich dicht getrokken. Wat blijft zijn twee opgeruimde kamers. Als de kinderen nu komen, komen ze een weekendje logeren. Als we geluk hebben, blijven ze misschien wel een hele week. Het is ineens stil in huis. Oorverdovend stil. Een leeg nest is een leeg nest.

Leeg.

In de kast staan de knuffels die niet mee hoefden te verhuizen. Met de kliko zijn nog wat oude schoolschriften afgevoerd. Het is nu ineens overal én keurig én netjes én opgeruimd. Nergens slingeren nog én sokken én potten gel én aanverwante slordigheden c.q. kleine ergernissen. Op tafel staan niet vier, niet drie, maar slechts twee sullig geworden bordjes te wachten op het avondeten. Dat is wel even wennen. We moeten opnieuw koers bepalen. Bakens verzetten. Afscheid nemen. Verdriet hebben. Loslaten. Voor je het weet zijn je borelingen ineens grote mensen geworden in hun eigen grote stad.

Zo hoort het ook, maar toch.

Mijn geliefde columnist is dood. Voorbeeld voor mijn eigen ontboezemingen over alles en iedereen. Letters houden op. Zinnen schuilen in het duister. Verhalen vluchten uit mijn hand.

Ik genoot vaak van zijn columns. Soms ook helemaal niet. Maar ik keek wel altijd. Las altijd door. Kwam in lege gehuchten en op volle terrassen. Zag mensen, die ik nog nooit zag.

Via de bril van Bril.

De man in de hoek van de krant is dood. Wie weet plaatst de Volkskrant morgen wel een wit vlak. Als sneeuw, waarop nog niemand heeft gelopen. Als eerbetoon. Aan iemand, die via doodgewoon papier een niet geziene vriend kon zijn. Elke dag een stukje. Van maandag tot en met zaterdag. Behalve als het zomervakantie was.

Als ik niet meer schrijf, ben ik dood, liet hij op het laatst nog weten.

Ik ga mijn ‘Bril’ absoluut missen.

Mijn buurvrouw van de overkant is dood. Heb ik gehoord. En niet alleen dood, ook al gecremeerd. Het kan hard gaan met kanker aan de slokdarm. Volgens de andere buurvrouw aan de overkant (de etage daaronder) heeft ze met hulp van de dokter er zelf een punt achter durven te zetten. Moe van de pijn bij het slikken en het spreken. Nog meer moe van alleen maar vloeibaar voedsel eten. In plaats van een lekkere sappige biefstuk met een glaasje wijn en met een sigaretje. Haar laatste daad was nog even tanden poetsen voordat het allerlaatste spuitje kwam. Ga ik toch een beetje fris de kist in, zei ze ietwat relativerend. Of woorden van gelijke strekking. Heb ik ook van horen zeggen.

Wat blijft, is iets onwerkelijks.

Op haar balkonnetje staat vandaag nog haar rieten stoel met blauw kussentje, alsof ze er over 5 minuten weer gaat zitten, aangezien ze nooit binnen rookte. Samen met een wit tafeltje voor de koffie en de wijn. Daar zat ze vaak. Daar zei ik haar gedag, vanaf de straat beneden. Hoe gaat het met je vandaag? In de hoek van het balkon staat ook nog de hele grote, waarschijnlijk van plastic gemaakte koffieketel, die doet denken aan een bekend kunstenaar of ontwerper, die ooit beroemd werd met koffiekannen. Wie de naam weet mag het zeggen. Begint met een K. en eindigt met een G.

Recht voor mij, vanuit mijn kantoor kijk ik uit op een klein zijraam, waar tot vorige week tot laat in de avond licht scheen, omdat ze net als ik hield van de kleine uren in het donker. In dat raam staan 5 miniatuur hertjes op een rijtje van misschien wel keramiek en er staat ook een grote speelgoedgiraffe van pluche van tenminste 75 centimeter die uitkijkt naar alles wat er allemaal nog gaat komen.

Er komt niks meer.

Mijn buurvrouw is dood. Vorige week al gecremeerd. Het einde van een leven.

Binnenkort worden de spulletjes opgeruimd, door familie of wie weet wel goede vrienden, omdat er geen partner in het spel was.  Binnenkort, want het is een huurhuis. Daarbij geldt meestal, huur is huur en maand is maand.

Voor het eind van de maand is alles weg.

I am text block. Click edit button to change this text. Lorem ipsum dolor sit amet, consectetur adipiscing elit. Ut elit tellus, luctus nec ullamcorper mattis, pulvinar dapibus leo.